zaterdag 16 augustus 2014

Beesten

De hond is zwaar gekwetst. Het is er niet aan te zien maar toch is het zo. Dus er zit niets anders op dan zo snel mogelijk naar de dierenarts gaan. Ik bel mijn vrouw. Dat is de evidentie zelf. Het is haar hond. Ze komt.
De poes neem ik mee. Kan hij gelijk ook de vaccinaties in orde maken. Ik knoop twee leibanden aan elkaar en aan elk uiteinde een dier. Ik in het midden om de vechtersbazen uit elkaar te houden.
Bij het kabinet van de dierenarts een vreemd gevoel. De wachtzaal lijkt wel een magazijn van een doe-het-zelf zaak. Een hele hoop bakjes met vijzen en materiaal in het midden, een lege bank aan de kant.
Ik ga maar even door tot waar ik de praktijkruimte denk te vinden. Ik open de deur en merk dat ik verkeerd zit. Het lijkt wel een of ander labo waar een zwartharige dame met haar rug naar de deur door een grote binoculaire microscoop zit te turen. Een vaag besef dat ik haar ken maar ik kan haar niet thuis brengen. Ik trek de deur maar weer dicht. Hier moet ik niet zijn.
Terug naar de wachtzaal met twee tegenstribbelende dieren. Ondertussen zit er al heel wat volk op de bank. Mijn vrouw arriveert en neemt als vanzelfsprekend de hond van me over. Het voelt goed en vertrouwd. Een last valt van me af.

De dierenarts is er. Een heel stuk ouder dan de vorige keer. Hij wankelt en het lijkt alsof hij nauwelijks op zijn benen kan blijven staan. Dronken?
Hij neemt ons mee naar de ruimte links van deze waar de microscoopdame zat.
Een vervallen serre met groen gevlochten plastiekmatten om gaten in de wanden te bedekken.
Mijn vrouw en hij leggen de hond op de onderzoekstafel. Ik trek me wat terug om de kat te bedaren.
Maar even later stormt de hond me voorbij. In paniek. Ze hebben hem gelost. En voor ik hem te pakken krijg - met veel moeite houd ik een briesende blazende kattin onder bedwang - schiet hij door een opening in de serrewand naar buiten. Dit komt niet goed.
Mijn vrouw gaat hem zoeken.
Ik plof met de kat en de ondertussen zichtbaar uitgeputte dierenarts op de bank. Hij valt prompt tegen me aan in slaap. Gegeneerd duw ik zijn hoofd van mijn borst en uit mijn decolleté.
Ik leg de kat vast aan de poten van de bank en ga ook naar buiten op zoek naar de hond.
Een oorverdovend lawaai van het verkeer. Ik lijk wel volkomen gedesoriënteerd op het piekuur midden op een kruispunt in het centrum van Brussel te staan.
Terwijl ik rond kijk en speur of ik mijn vrouw of de hond niet ontwaar, komt hij plots in volle vaart op me afgelopen. In paniek. Ik roep zijn naam en kan hem nog net bij zijn halsband grijpen.
Oef. Hij is terecht. Mijn vrouw komt achter hem aan. Ze rent naar me toe en neemt me in haar armen. Haar lichaam past perfect tegen het mijne aan. Alle spanning vloeit uit me weg. Elke vezel van mijn lijf bewust van haar warmte en omhelzing. Alles reageert op haar aanraking. Alles in mij stroomt over van liefde voor haar. Houdt van haar.
Zonder woorden zegt ze: we redden het wel samen hé.
Ik geef me over. Een gelukzalig gevoel. De slaap overvalt me.

Mijn blaas geeft signalen. Een stem in mijn achterhoofd waarschuwt me: Je droomt.
Ik wil niet wakker worden. Ik moet als ik niet in mijn bed wil plassen. Vechten om mijn ogen te openen. Ze toch opnieuw sluiten. Mijn blaas laat zich nog meer voelen. Ik wil niet wakker worden. Ik ben moe.
Met al mijn wilskracht me zelf uit bed gehesen. Slaapdronken met mijn ogen toe,  op de tast naar de plee.
Met half dichtgeknepen ogen zie ik dat het al acht uur is. Maar mijn lichaam wil slapen. Mijn geest wil in de droom blijven. Wil haar voelen, wil bij haar zijn.

Toch maar gaan ontbijten. Een kop straffe thee. Verdriet zindert door mijn wezen. Tranen vloeien. Ik mag dit niet meer voelen, ik mag dit niet meer ervaren. Het is voorbij. Ik ben alleen. Ik mis haar. Het doet verschrikkelijk pijn.
Moe. Ik wil slapen. Ik raak niet wakker. Ik wil niet wakker zijn.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten