donderdag 30 oktober 2014

Geloof


Het is alsof ik verdriet van weken heb opgespaard als ik bij mijn therapeute op mijn vertrouwde plaats ga zitten. Een heel uur stroomt het verdriet en de wanhoop naar buiten. De schaamte om de ervaren zwakte ten spijt. Ik slaag er maar niet in om me beter te gaan voelen in mijn leven als alleenstaande. Me niet meer eenzaam te voelen, het verlangen van mijn lichaam naar liefde en bemind worden te negeren. Mijn vrouw, mijn gezinsleven van vroeger niet meer te missen. Het lukt me niet meer om te genieten. Ik functioneer. Zonder bezieling, zonder goesting.

Ze luistert.
Ik ben de draad kwijt van het gesprek.  Geen idee meer hoe we op het thema gekomen zijn. Ik vertel over onze huwelijksviering. We zijn gestart met het bijbelverhaal van Ruth en Naomie. Een prachtig liefdesverhaal tussen twee vrouwen die voor elkaar kiezen, voor elkaar zorgen  en elkaar liefhebben vanuit een totaal verschillende achtergrond, vanuit compleet andere ervaringen, tegen alle gangbare gebruiken in. Alles in mij koos voor mijn vrouw en voor een weg samen. Ik geloofde dat onze liefde alles kon overwinnen. We hadden op dat moment ook al heel wat watertjes samen doorzwommen.
Ik vertel over hoe mijn geloof vroeger mijn drive was, in mijn gezin, in mijn contacten, in mijn werk. Liefde geven, liefhebben zonder oordelen, dat was voor mij de kern van het evangelie. Ook als het moeilijk was. Als er ogenschijnlijk weinig moois te ontdekken was in de daden of houding van mensen. Als de verschillen groot zijn. Toch op zoek gaan naar wat hen mens maakt. Vanuit mijn hart hen tegemoet treden.

Hoe hoogmoedig lijkt dit nu. Ik kan er niet meer in geloven.
Het is immers helemaal niet zo edelmoedig om genereus of hartelijk te zijn als je het zelf goed hebt, als je zelf liefde krijgt.
Geven van je eigen overvloed stelt niet zo veel voor. Dat ging vanzelf.
Liefde als levensmotto moet ik nu loslaten. Mijn leven moet verder gezet worden zonder dat ik liefde of verbinding met mensen ervaar, de korte momenten met mijn kinderen niet meegeteld.
Geven is nu een moeten geworden. Het is wat hoort als je werkt in de dienstensector. Het is nodig als je niet helemaal geïsoleerd wil raken.
Overleven is nu de boodschap.


Ik merk voortdurend dat ik niet meer spontaan kan geven. Zelfs geen warmte meer voel voor anderen, enkel frustratie en pijn. Niet meer vanuit mijn hart kunnen werken en leven. Ik doe gewoon wat moet.

Mijn therapeute vraagt me hoe mijn hart er dan nu uit ziet. Het beeld van een kleine overrijpe bruin gerimpelde passievrucht komt bij me op. Lelijk, verschrompeld, zonder de warme gloed van rood die ik normaliter associeer met een hart. Naast me ligt een keramieken hart in een mandje. Ze nodigt me uit om het vast te nemen. Het is rood maar op verschillende plaatsen is de rode vernis gekrakkeleerd en komen er bruine ruwe vlekken door de lak . Ik streel met mijn vingers over de gehavende plekken. Ik heb geen woorden meer. Ik weet niets meer te zeggen. Ik verdrink in de wanhoop. Maar als ik mijn ogen op sla ontmoet ik de hare. Ze kijkt me ongelooflijk lief aan. Alles in haar blik straalt warmte uit. Het blok baant zich een weg langs de krop in mijn keel en doet meer waterlanders vloeien.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten