woensdag 17 juni 2015

Transitioneel object

Een intervisie die goed is verlopen. Vormingen voorbereiden. Tijdens mijn werk focussen en persoonlijke gevoelens wegdringen. Het lijkt de laatste tijd wel te lukken.  Positieve feedback van collega's en cliĆ«nten doet deugd.

Veel bijzonders heb ik niet te vertellen bij mijn therapeute. Alleen, ik voel me niet goed. Het lukt me niet om het ervaren van eenzaamheid en het gemis te bannen. Na mijn dagtaak val ik in een gat. Is er het verdriet en het gebrek aan perspectief. Het lijkt allemaal zo zinloos.
Ik mis het om graag te zien en gezien te worden, om me verliefd,  veilig en vertrouwd te voelen bij iemand.
Terwijl ik het zeg besef ik hoe zeer ik in herhaling val. En hoe de tranen alweer niet te stoppen zijn.

Ik verwacht een Reiki sessie maar ze maakt geen aanstalten.
En dan...
Je houdt je al twee jaar recht puur op wilskracht. Je overleeft met je verstand en dat zit je in de weg.
???
Je kan toch immers jezelf graag zien, je vertrouwd en veilig voelen bij jezelf. Dat moet niet van anderen komen.


Ik sputter tegen. Ik zorg voor mezelf, ik heb altijd wel vrede gehad met wie ik was, ik was tevreden met mezelf.
Mezelf graag zien? Ja, met mijn verstand wel. Er is niets mis met mij. Ik ben best een goed mens. Ik heb anderen wel iets te bieden.
Maar het voelen, of het nu naar mezelf of naar anderen is, dat lukt me al twee jaar niet meer.
Ik ben op mijn hoede bij mensen. Alert voor elk signaal dat zegt dat het tijd wordt om op te krassen.  Ik heb zelf evenmin nog energie om in anderen te investeren.
Ik voel ook vooral schaamte, omwille van het falen, omwille van het achtergelaten zijn, omwille van mijn onvermogen om me weer goed te gaan voelen, zoals anderen van me verwachten. Ik herken mezelf niet meer. Ben nog maar een schim van wie ik was. Zielig.


En me vertrouwd of veilig voelen bij mezelf?
Als sociale contacten te veel van me vergen, dan trek ik me bij mezelf terug. Dan voel ik me nog het meest op mijn gemak in huis, alleen. Daar vind ik nog iets wat een beetje op rust of veiligheid lijkt.
Het is blijkbaar niet het antwoord dat ze verwacht, of niet hoe ze het bedoelt.
Ik kan niet meer genieten van alleen zijn zoals vroeger, toen alleen zijn een moment was voor mezelf in het rustige vertrouwen dat er nadien ook weer iemand was om dingen mee te delen, iemand die ik liefhad en waarvan ik dacht dat zij me ook liefhad.


Ik kan nog drie jaar met jou praten, dat zou geen verschil maken zolang je overtuigingen in de weg staan.
Haar woorden komen hard aan.
Als je momenten van liefde of goed voelen hebt,  zie je dat niet als iets dat uit jezelf komt, of zoals in een vorige sessie, door Reiki uit het universum naar je toe gezonden, maar als iets dat gelinkt is aan herinneringen, aan anderen.
Als iets dat een illusie is, omdat er geen voorwerp meer is van dat graag zien.

Ze suggereert me dat ik mezelf moet leren troosten en liefhebben.
Alles in me lijkt open te scheuren. Ik probeer in haar woorden niet te horen dat ik het daar moet mee doen. De pijn is nauwelijks te verdragen.

Ik heb op haar vraag de kleine knuffel, een hondje, van mijn vrouw mee.
Die ligt bij me in bed om nog iets van haar aanwezigheid te voelen.

Ze vraagt of ik mijn hart voel.
Ik probeer te voelen. Leg in navolging van haar mijn hand op mijn hart. Maar hoe zeer ik me ook concentreer, ik voel het niet, waar ik mijn hand ook op mijn borstkas leg. Ik bedwing de neiging om haar ter wille te zijn en toch maar te zeggen dat ik het voel. Als ik uit vertwijfeling mijn handen dan maar tussen mijn benen klem, voel ik mijn hartslag in mijn hand. Bijna opgelucht dat ik haar iets kan antwoorden vertel ik het haar.
Ze vraagt me het hondje naar mijn hart te brengen en het als transitioneel object te gebruiken om het kleintje in me liefde te geven en te troosten.
Je hebt niemand  nodig om dit te doen, om liefde te krijgen. Dat is je geboorterecht. Dat hoeft niet van anderen te komen.

Met de beste wil van de wereld lukt het me niet om hier iets dergelijks bij te voelen. Om iets te voelen bij het speeltje dat ik tegen mijn borst hou.
Het is de knuffel van mijn vrouw, niet iets dat ik nodig had als troost. Zij was er.
Het is evenmin een kleintje in mij dat nodig heeft. Heel mijn wezen mist en verlangt.

Ik realiseer me dat ik zelf nooit een echte knuffel gehad heb. En ook niet gemist heb.  Als baby en peuter had ik een hard plastieken kabouter met een even harde plastieken blauwe pinnenmuts en een vaalgele mantel met plekken waarvan de kleur afgesleten was door het vele manipuleren.  Als je er hard op duwde kwam er een flauw piepgeluid uit.
Het was niet echt iets dat zacht was of enig knuffelgehalte had, maar hij is wel een tijd meegegaan. En hij was van mij, niet iets waar mijn zussen zo maar mochten aan komen.
Ik kan me niet meer herinneren waar ik als klein kind troost uit haalde.

Ik voel me falen in de therapie. Gefrustreerd omdat ik niet lijk te kunnen wat zij evident lijkt te vinden. Omdat ik vastloop in mijn gedachten. Ik probeer mezelf in de hand te houden. Niet te verdwijnen. Mijn wanhoop onder controle te houden.
Geeft ze het op met mij?
Irriteer ik haar?
Mijn gedachten zijn niet echt helpend.

De suggestie om elke dag tegen het kleintje in mezelf te zeggen dat ik het graag zie. Act as if.
Daar houdt ze het bij.
Pas binnen drie weken een nieuwe afspraak.

Als ik buiten kom, crash ik.
Ik weet het niet meer.

Een slapeloze nacht.
Een onnoemelijke zwaarte en verdriet.
Een dag vergaderen over zaken die me worst wezen.

Uitgeput.




Geen opmerkingen:

Een reactie posten